automatisch

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch[edit]

Etymology[edit]

Borrowed from German automatisch. Equivalent to automaat +‎ -isch.

Pronunciation[edit]

  • IPA(key): /ˌɑu̯.toːˈmaː.tis/, /ˌoː.toːˈmaː.tis/
  • (file)
  • Hyphenation: au‧to‧ma‧tisch
  • Rhymes: -aːtis

Adjective[edit]

automatisch (comparative automatischer, superlative meest automatisch or automatischt)

  1. automatic

Inflection[edit]

Inflection of automatisch
uninflected automatisch
inflected automatische
comparative automatischer
positive comparative superlative
predicative/adverbial automatisch automatischer het automatischt
het automatischte
indefinite m./f. sing. automatische automatischere automatischte
n. sing. automatisch automatischer automatischte
plural automatische automatischere automatischte
definite automatische automatischere automatischte
partitive automatisch automatischers

Descendants[edit]

  • Indonesian: otomatis

German[edit]

Pronunciation[edit]

Adjective[edit]

automatisch (strong nominative masculine singular automatischer, comparative automatischer, superlative am automatischsten)

  1. automatic
    Die Drohne fliegt automatisch weiter.
    The drone continued to fly automatically.

Declension[edit]

Further reading[edit]