De lusttuinen van Jan Vercruysse

Door Anton Pereira Rodriguez, op Mon Nov 30 2020 23:00:00 GMT+0000

Publieke tuinen en parken zijn in het drukke stadsleven bij uitstek de plaatsen voor rust en ontspanning. Kunstenaar Jan Vercruysse tekende tussen 1994 en 2001 eenentwintig Labyrinth & Pleasure Gardens, speelse genotstuinen vol artistieke knipogen. In een steeds haastiger wordende maatschappij blijken het verrassende grondplannen voor zinloos plezier.

Het oeuvre van beeldend kunstenaar Jan Vercruysse bestaat voornamelijk uit reeksen, denk maar aan de precies gecomponeerde fotowerken Portretten van de Kunstenaar (1979-1984) of meer enigmatische sculpturen zoals Atopies (1985-1987), Chambres (1983-1986) en Tombeaux (1987-1994). In 1994 begint Vercruysse aan een nieuwe reeks, die speelser van aard is: Labyrinth & Pleasure Gardens, labyrintische lusttuinen waarin de notie plezier nadrukkelijk op de voorgrond komt.

De reeks bestaat uit acht tuinontwerpen die Vercruysse in 1995 afrondde en dertien stuks die hij er in 2001 aan toevoegde. Hoewel de prenten als autonome kunstwerken dienen gezien te worden, was het de uitdrukkelijke wens van de kunstenaar om ze ook te realiseren in de openbare ruimte. Deze omzetting van plan naar finale tuin verliep moeizaam. Eind jaren ‘90 lagen plannen voor om tuinen uit te voeren in onder andere het Engelse Yorkshire Sculpture Park, in Costiglioli d’Asti in Piëmonte en tegenover het Stedelijk Van Abbemuseum in Eindhoven. Helaas werden de projecten net voor de uitvoeringsfase afgeblazen.

Van de eenentwintig ontwerpen die Vercruysse bedacht, zijn er uiteindelijk slechts twee gerealiseerd: in het Duitse Clarholz en in Knokke.

Van de eenentwintig ontwerpen die Vercruysse bedacht, zijn er uiteindelijk slechts twee gerealiseerd: in 2006 creëerde hij Labyrinth & Pleasure Garden (n°10) in een voormalig klooster in het Duitse Clarholz (Nordrhein-Westfalen) en in 2009 werd Labyrinth & Pleasure Garden (n°23) opgeleverd in Knokke. Terwijl de prachtig onderhouden tuin in Clarholz nog steeds een ruimte van verstilling en contemplatie is, is die in Knokke ten prooi gevallen aan vandalisme. De bronzen kranen zijn ontvreemd, de arduinen bankjes stukgeslagen en uitgebroken en de grote fontein is volledig beklad met graffiti. De beplanting is volledig verdord en aangezien de 750 taxusbomen niet meer gesnoeid worden, zijn de wandelpaden haast overwoekerd.

Het is een jammere zaak dat het stadsbestuur niet inziet wat de waarde – zowel esthetisch, kunsthistorisch als maatschappelijk – van Vercruysses enige gerealiseerde Labyrinth & Pleasure Garden in België is.

Spel van citaten

Wie Vercruysses ideeën wil bestuderen, is dus noodgedwongen op het papier aangewezen. De eenentwintig ontwerpen van Labyrinth & Pleasure Gardens hebben elk een andere basisvorm – zo zijn er vierkante, rechthoekige, driehoekige en cirkelvormige tuinen – maar ze bestaan allen telkens uit een labyrint dat gevormd wordt door hagen waartussen zich kleinere elementen bevinden die tot in het detail werden uitgedacht. Bankjes om te lezen, te converseren of te contempleren, maar ook elementen die erg artificieel aandoen, zoals een waterpartij met enkele goudvissen of een veld met aardbeien of artisjokken.

De labyrinten beantwoorden niet aan het klassieke idee van een doolhof, in de zin dat ze geen duidelijk centrum of eindpunt hebben en niet bedoeld zijn om in te verdwalen. ‘Ze zijn bedoeld om al wandelend te ontdekken’, zei Vercruysse in een interview met Paul Geerts in Les Jardins d’Eden (2004). ‘Het is alleen de fysieke ervaring en het esthetisch genoegen om in een labyrint te lopen wat me boeit.’

Jan Vercruysse zet de toeschouwer bewust op het verkeerde been. Net als zijn overige oeuvre zijn de Labyrinth & Pleasure Gardens uitermate gelaagd en bieden ze geen eenduidige lezing. Op het eerste gezicht zijn ze klassieke voorbeelden van de middeleeuwse Hortus Ludi. Afgesloten van de buitenwereld, vormden deze ommuurde tuinen plaatsen voor ontspanning, lectuur en discussie en dit alles in een omgeving van bloemenweides en fonteinen. De tuin was volledig gericht op spel, zowel in de letterlijke als de allegorische betekenis.

Een bekend voorbeeld van een Hortus Ludi is de tuin die een hoofdrol speelt in de middeleeuwse Roman de la Rose van Guillaume de Lloris, waarin een jongeman op zoek gaat naar een roos (als symbool voor een geliefde). De tuin vormt er een perfect vierkant en bevat exotische bloemen, kruiden, fonteinen en beekjes.

Naast verwantschap met de middeleeuwse Hortus Ludi vertonen de tuinen veel kenmerken van de 16de-eeuwse maniëristische tuin. Niet enkel de uiterlijke kenmerken, zoals de gekunsteldheid en het gebruik van buxushagen, springen in het oog, ook compositorisch delen de ontwerpen eigenschappen met tuinen uit deze stijlperiode. Zo bevatten de Labyrinth & Pleasure Gardens – in tegenstelling tot de latere barokke tuin – geen dramatisch middelpunt, maar spelen ze met een schijnbaar ongeordende opeenvolging van verschillende rustpunten. Er is met andere woorden geen vantage point van waaruit de bezoeker een overzicht van het geheel krijgt.

Ten slotte verweeft Vercruysse op een speelse en impliciete manier elementen uit de populaire cultuur en de geschiedenis van de landschapsarchitectuur in zijn eigen ontwerpen. Zo maakt hij gebruik van fragmenten van de labyrinten uit de tuinen van Versailles en zijn er referenties aan het lange waterbassin (Canopus) van de Villa Adriana uit de 2de eeuw na Christus, maar plaatst hij evengoed in het midden van een fontein een bronzen beeld van een vrouw waarvan de pose is ontleend aan een pornografisch beeld. Deze fascinatie voor het maniërisme en het spelen met citaten loopt doorheen de artistieke praktijk van Jan Vercruysse, zoals hij in 1980 al schreef in Als je kunst ziet:

Deze nieuwe kunst is maniëristisch. Zij citeert en overstijgt het citaat en manipuleert het geciteerde. Zij maakt individuele verhalen, met figuren die zich inschrijven in meervoudige culturele geschiedenissen – en in persoonlijke geschiedenissen.

Het spelen met citaten doet denken aan wat de Franse literatuurwetenschapper Roland Barthes in zijn beroemde boek Le Plaisir du Texte (1973) doet. Het boek is opgebouwd uit ogenschijnlijk onsamenhangende fragmenten, doorspekt met citaten waarvan de herkomst niet altijd even duidelijk is. Aangezien volgens Barthes het begrip plezier zich niet zomaar leent tot analyse, is een ‘ongeordende opeenvolging van fragmenten’ de beste oplossing. Net als Roland Barthes put Jan Vercruysse uit een groot reservoir aan voorbeelden om zo een idiosyncratische visie op het begrip plezier te ontwikkelen.

Jan Vercruysse, Labyrinth & Pleasure Garden (nr. 23), 2008, Work in situ, Knokke ©Jan Vercruysse Foundation

Gestructureerd plezier

De prenten van Vercruysse zijn eerst met de hand uitgetekend waarna ze overgezet werden naar een computertekening. In tegenstelling tot de meer historische prenten van tuinen, die meestal vanuit een hoger perspectief en met personages weergegeven werden, zijn de Labyrinth & Pleasure Gardens getekend als waren ze architecturale ontwerpen, inclusief tweedimensionaal grondplan, waardoor de volledige structuur meteen leesbaar wordt. Onderaan iedere prent staan in kapitalen korte maar uiterst precieze instructies neergeschreven over de manier waarop de afzonderlijke elementen gebruikt dienen te worden. De beschrijvingen die Vercruysse aan zijn tuinen geeft hebben de allure van een conceptuele event score:

TWO STONE BENCHES FOR FEELING LONELY
A GARDEN WITH SMALL STONE BENCHES FOR OCCASIONAL CONVERSATIONS
A GARDEN FOR TRIANGULAR CONVERSATION
A VERY LARGE STONE BENCH FOR MULTIPLE CONVERSATIONS
A SLIGHTLY ELEVATED PLATFORM AND A BENCH FOR NO CONVERSATION AT ALL
A READING GARDEN WITH A POND AND A FOUNTAIN & STONE BENCHES

Hoe de bezoeker zich moet bewegen en gedragen in de tuin wordt met andere woorden door de kunstenaar vastgelegd. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Volgens John Dixon Hunt, een autoriteit in de geschiedenis van de landschapsarchitectuur, draagt het begrijpen van het verloop of script aanzienlijk bij tot het belevingsgenot van een tuin. Kunstenaars zijn meester in het begrijpbaar maken van de functies en betekenissen van onze nabije omgeving, dus ook van de componenten van een tuin.

Hunt haalt als voorbeeld in zijn boek Greater Perfections de tuin uit de Roman de la Rose aan. In een 15de-eeuws manuscript van de roman is een miniatuur van deze tuin te zien waarin de belangrijkste elementen van het verhaal vervat zitten. Wat deze 15de-eeuwse miniaturist doet aan de hand van personages en symboliek, doet Jan Vercruysse expliciet met tekst die geen ruimte laat voor misinterpretatie.

De zin van het zinloze

In het midden van de jaren 1990 leidde kunst in de openbare ruimte tot scherpe debatten. Enerzijds organiseerden stedelijke overheden openluchttentoonstellingen waarbij de kunst, gefocust op spektakelwaarde en losstaand van de lokale context, in dienst leek te staan van het toerisme. Anderzijds speelden meer progressieve kunstenaars juist maximaal in op lokale contexten door maatschappelijke pijnpunten te adresseren.

In tegenstelling tot de historische pleasure gardens wijst Vercruysse oppervlakkig en op winst belust vermaak af en maakt hij plaats voor rust en bezinning.

Met de ontwerpen van Labyrinth & Pleasure Gardens mengde ook Vercruysse zich in het debat over de rol van kunst in de openbare ruimte. In tegenstelling tot de historische pleasure gardens, een typologie die in het 18de-eeuwse Groot-Brittannië opkwam en vandaag het best te vergelijken valt met commerciële pretparken, wijst Vercruysse oppervlakkig en op winst belust vermaak resoluut af en maakt hij plaats voor rust en bezinning. In zijn tuinen kan de bezoeker een zekere afstand nemen van de dagelijkse drukte. Of zoals de kunstenaar het zelf uitdrukt in een brief aan de curator van het Yorkshire Sculpture Park:

[…] they mark a resistance in our contemporary culture which is dominated by manipulated instant-consumption-entertainment: a manipulated culture that is the opposite of Pleasure.
The intention is that the Labyrinth & Pleasure Gardens offer that place & moment of silence and through this a place & moment of withdrawal, where reflection becomes possible.

De Franse architect Bernard Tschumi komt in zijn essay The Pleasure of Architecture (1977) – dat naar analogie met Barthes’ tekst is opgebouwd uit verschillende intertekstuele fragmenten – tot de vaststelling dat architectuur die zich richt op genot vaak als decadent wordt weggezet. Als voorbeeld haalt Tschumi niet toevallig de typologie van de tuin aan. Net omdat tuinen in wezen zinloos zijn, geven ze op verschillende niveaus gestalte aan plezier.

Built exclusively for delight, gardens are like the earliest experiments in that part of architecture that is so difficult to express with words or drawings: pleasure and eroticism. Whether ‘romantic’ or ‘classic’, gardens merge the sensual pleasure of space with the pleasure of reason, in a most useless manner.

In zijn interview met Paul Geerts vertelde Vercruysse dat hij het verwijt kreeg dat ‘het feit om vandaag met tuinen bezig te zijn, in onze hoogtechnologische maatschappij, regressief is’. Wel integendeel, toont Tschumi aan: omdat het nutteloze bij uitstek een tegenmiddel vormt voor een samenleving gericht op winstbejag en hapklare consumptie, dient vandaag juist meer dan ooit nagedacht te worden over een zinvolle invulling van de openbare ruimte.

Net omdat tuinen in wezen zinloos zijn, geven ze op verschillende niveaus gestalte aan plezier.

In hun studie De Omsloten Tuin komen de stedenbouwkundigen Saskia de Wit en Rob Aben tot het inzicht dat tuinen, juist door hun zogenaamde doelloosheid, een belangrijke rol vervullen in een maatschappij die gedomineerd wordt door een veelheid van informatie: ‘Als tegenhanger van de versnelling is er behoefte aan een strategie van vertraging waarin deze oases van rust en momenten van stilte kunnen figureren.’ Vercruysse vatte op papier een intrigerend antwoord op die behoefte. Als zijn tuin in Knokke in ere zou worden hersteld, of als er in de toekomst nieuwe Labyrinth & Pleasure Gardens worden uitgevoerd, kunnen we er die strategie al wandelend uitvinden.